Ziekte van Cushing

De spontane vorm van het syndroom van Cushing is een aandoening waarbij de bijnieren teveel van het stresshormoon cortisol aanmaken. Dit teveel aan cortisol zorgt voor een heel scala aan bijwerkingen, waar een hond veel last van heeft. De oorzaak van de spontane vorm van het syndroom van Cushing is een goedaardige of kwaadaardige tumor, die niet alleen een overmaat aan cortisol veroorzaakt, maar door het ruimte-innemende effect ook voor problemen kan zorgen. In de meeste gevallen bestaan er gelukkig goede behandelmogelijkheden.

Hoe kan er worden onderzocht of bij uw hond daadwerkelijk sprake is van het syndroom van Cushing, welke behandeling is voor uw hond het meest geschikt en wat is de prognose voor uw hond? Op internet kunt u een veelheid aan informatie vinden die elkaar met regelmaat tegenspreekt en ervoor kan zorgen dat u door de bomen het bos niet meer ziet. Deze uitgebreide informatiefolder biedt u daarom de juiste, diergeneeskundige, informatie.

  • Verschillende vormen van het syndroom van Cushing
  • Hoe vaak en bij welke hond komt het syndroom van Cushing voor?
  • Betrokken organen en hormonen
  • Oorzaken
  • Symptomen
  • Diagnostiek
  • Syndroom van Cushing op basis van een hypofysetumor of een bijniertumor?
  • Diagnostische beeldvorming: echografie, CT-scan, MRI-scan
  • Therapie
  • Kostenplaatje

Verschillende vormen van het syndroom van Cushing

Toediening (gedurende meerdere weken) van prednison of prednison-achtige medicijnen (glucocorticoïden) kan leiden tot een vergelijkbaar klinisch beeld als bij de door een tumor veroorzaakte, spontane vorm van het syndroom van Cushing. Dit komt doordat prednison dezelfde effecten heeft als cortisol. Deze aandoening wordt de iatrogene / geïnduceerde vorm van het syndroom van Cushing genoemd en om dit ziektebeeld te voorkomen dient het gebruik van prednison zoveel mogelijk te worden beperkt. Op deze geïnduceerde vorm van het syndroom van Cushing zal hier niet verder in worden gegaan.

Bij de spontane vormen van het syndroom van Cushing betreft het ofwel een tumor van de hypofyse (hersenaanhangsel) ofwel een tumor van de bijnier. Voor het gemak wordt bij de spontane, door een tumor veroorzaakte vorm van het syndroom van Cushing, het woord ‘spontaan’ niet meer vermeld.

Hoe vaak en bij welke hond komt het syndroom van Cushing voor?

Het syndroom van Cushing is een veelvoorkomende aandoening bij de hond. Per jaar worden maar liefst een tot twee per 1000 honden gediagnosticeerd. De aandoening kan bij ieder ras optreden en wordt het meest gezien bij honden van middelbare tot oudere leeftijd.

Betrokken organen en hormonen

De hypofyse is een klein hersenaanhangsel dat veel verschillende hormonen afgeeft aan het bloed. Deze klier produceert onder andere het bijnierschors-stimulerend hormoon ACTH. Dit ACTH zet de bijnieren (twee kleine organen in de buurt van de nieren) aan tot de productie van het hormoon cortisol, dat vervolgens aan het bloed wordt afgegeven.

De bijnier bestaat uit merg omringd door schors, waarbij de schors uit drie lagen bestaat. De buitenste schorslaag produceert een hormoon (aldosteron) dat de zouthuishouding reguleert en de middelste schorslaag produceert het stresshormoon cortisol. Dit cortisol is onmisbaar voor het goed kunnen functioneren van allerlei processen in het gehele lichaam.

Oorzaken

De oorzaak van het syndroom van Cushing is in 85% van de gevallen een kleine of grote (goedaardige) tumor in de hypofyse, welke in eerste instantie leidt tot een overmaat aan ACTH en daarmee tot een overmaat aan cortisol.

De overige 15% wordt veroorzaakt door een cortisol producerende tumor in de schors van de bijnier, waarbij ruim 50% van deze bijniertumoren kwaadaardig is en dus uit kan zaaien.

Het is ook mogelijk dat er bij een hond met het syndroom van Cushing zowel sprake is van een hypofysetumor als van een bijniertumor.

Bij een gezonde hond bestaat er in het lichaam een regelmechanisme voor cortisol om te voorkomen dat er te grote hoeveelheden cortisol worden geproduceerd. Het hormoon ACTH uit de hypofyse zet de bijnier aan tot het produceren van cortisol. Dit cortisol heeft vervolgens een remmend effect op de hersenen, opdat er minder ACTH wordt afgegeven, met als gevolg dat er minder cortisol wordt geproduceerd. De remming op de hersenen neemt daardoor af, waardoor er weer meer ACTH kan worden afgegeven. Op deze manier blijft de cortisolconcentratie bij een gezonde hond binnen bepaalde grenzen.

Is er sprake van een hypofysetumor of bijniertumor dan is dit mooie feedback regelschema van cortisol verstoord en worden er te grote hoeveelheden cortisol geproduceerd.

Symptomen

De langdurige overmaat aan cortisol in het lichaam leidt tot onderstaande symptomen. Weinig honden zullen deze gehele lijst in optima forma laten zien en in de beginfase kunnen de symptomen nog gering zijn.

  • Meer drinken en meer plassen (vrijwel alle honden)
  • Toename van de eetlust (vrijwel alle honden)
  • Toename van de buikomvang
  • Meer hijgen
  • Afname van de bespiering (vaak als eerste bij de achterpoten te zien)
  • Algehele spierzwakte
  • Een doorgezakte rug
  • Minder goed de trap op kunnen lopen en minder goed in de auto kunnen springen
  • Verminderd uithoudingsvermogen
  • Dunnere vacht of zelfs kaalheid
  • Dunnere huid
  • Verminderde afweer (sneller ziek en minder goed herstel)

Ongeveer 1 op de 10 honden met het syndroom van Cushing ontwikkelt suikerziekte. 

Naast de symptomen die het gevolg zijn van de cortisol overmaat, kunnen symptomen optreden doordat de tumor ruimte inneemt.

Zo kan een grote hypofysetumor druk leveren op de erboven gelegen hersenen en daardoor leiden tot sloomheid, staren, dementie-achtige verschijnselen en zeer waarschijnlijk hoofdpijn.
Een bijniertumor kan ingroeien in de grote bloedvaten en daardoor voor obstructie van de bloedstroom zorgen. Er kan uitzaaiing naar de lever plaatsvinden, met een verminderde leverfunctie tot gevolg, en er kan uitzaaiing naar de longen optreden, waarbij het uithoudingsvermogen nog verder af zal nemen en het hijgen toe zal nemen.

Diagnostiek

Algemeen urine-onderzoek en bloedonderzoek

Om in te kunnen schatten of er sprake kan zijn van het syndroom van Cushing is het noodzakelijk dat er een standaard urine-onderzoek en bloedonderzoek worden uitgevoerd. Bij het syndroom van Cushing kunnen een lage concentratiegraad van de urine (waterige urine), verhoogde leverwaarden (waaronder alkalisch fosfatase (AF)), een verhoogde bloedsuikerspiegel, een verlaagd kalium (elektrolyt) gehalte en afwijkende witte bloedcelconcentraties worden aangetroffen.

Pas als zowel de symptomen als de urine- en bloedwaarden passen bij een overmaat aan cortisol, dan kunnen specifiekere testen worden uitgevoerd om het syndroom van Cushing aan te tonen of uit te sluiten. Blijkt er sprake te zijn van het syndroom van Cushing dan zal aan de hand van aanvullende diagnostiek moeten worden uitgezocht wat de oorzaak is van de aandoening.

Wel of geen syndroom van Cushing?

Allereerst moet worden uitgezocht of er sprake is van het syndroom van Cushing en dus van een overmaat aan het hormoon cortisol in het bloed. Hiervoor kan zowel de cortisol/kreatinine ratio in de urine worden gebruikt als de lage-dosis dexamethason suppressie test in het bloed.

Cortisol concentratie

Aangezien cortisol in pulsjes wordt afgegeven door de bijnier, komt ook bij gezonde dieren af en toe kortdurend een hoge cortisol concentratie voor. Bovendien is bij dieren met het syndroom van Cushing de cortisol concentratie in het bloed niet continu hoog. Voor het stellen van de diagnose kan dan ook helaas niet simpelweg een bloedmonster worden getest op cortisol.

Cortisol/kreatinine ratio in de urine

Cortisol wordt door de nieren uitgescheiden, met als gevolg dat cortisol in de urine terechtkomt. Doordat urine over een tijdsspanne van een flink aantal uren in de blaas wordt verzameld en gemengd, is de hoeveelheid cortisol in de urine een heel mooi gemiddelde van de wisselende cortisol concentratie in het bloed.

Om te corrigeren voor het feit dat de urine van honden met het syndroom van Cushing vaak wateriger is dan bij gezonde honden, wordt het cortisol gerelateerd aan een anders stofje in de urine, te weten kreatinine. Deze test wordt daarom het bepalen van de cortisol/kreatinine ratio (C/K ratio) in de urine genoemd. De test is zeer geschikt om het syndroom van Cushing aan te tonen of uit te sluiten.

Cortisol is een stresshormoon. Bij stress, zoals het geval is bij een dierenartsbezoek, neemt de cortisolconcentratie in het bloed dan ook toe. Zou u meteen de dag na het bezoek aan de dierenarts urine van uw hond gaan verzamelen voor de C/K ratio, dan zou de hoge cortisolconcentratie kunnen leiden tot een ‘vals-positieve’ uitslag voor het syndroom van Cushing. Om dit te voorkomen dienen er minimaal twee dagen tussen het dierenartsbezoek en het opvangen van de urine te zitten.

Om de stressfactor nog verder uit te sluiten wordt de urine niet op slechts één dag, maar op twee achtereenvolgende dagen verzameld en tot aan het opsturen naar het laboratorium bewaard in de koelkast. Bij het syndroom van Cushing is de C/K ratio beduidend hoger dan bij een gezonde hond.

Lage-dosis dexamethason suppressie test in het bloed

Een andere test om het syndroom van Cushing aan te tonen of uit te sluiten is de lage dosis dexamethason suppressie test (LDDST). Bij deze test neemt de dierenarts ’s ochtends bloed af voor de bepaling van de cortisol concentratie. Daarna wordt dexamethason (vergelijkbaar met prednison, maar dan een stuk sterker) in het bloedvat ingespoten en wordt vier uur en acht uur later nogmaals een kleine hoeveelheid bloed afgenomen voor het meten van de cortisolconcentratie.

Het geïnjecteerde dexamethason heeft bij honden zonder het syndroom van Cushing hetzelfde feedback-effect als cortisol qua remming van de hersendelen die de cortisolproductie aansturen. Dit betekent dat bij een gezonde hond de cortisolconcentratie acht uur na de injectie laag zal zijn. Bij honden met het syndroom van Cushing zal de cortisol concentratie echter niet verlaagd zijn.

Combinatie van de HDDST in combinatie met de C/K ratio in de urine

Vaak wordt de bepaling van de cortisol/kreatinine ratio in de urine (om het syndroom van Cushing aan te tonen of uit te sluiten) gecombineerd met een hoge-dosis dexamethason suppressie test (HDDST) om onderscheid te maken tussen een hypofysetumor en een bijniertumor.

Bij deze test start u met het opvangen van de twee ochtendurines, zoals besproken in de paragraaf ‘Cortisol/kreatinine ratio in de urine’. Na het opvangen van de tweede ochtendurine gaat u zelf dexamethason tabletten toedienen aan uw hond rond de tijdstippen 12.00, 18.00 en 24.00. Vervolgens vangt u meteen de volgende ochtend voor de derde keer urine op. Is de C/K ratio in deze urine meer dan 50% gedaald, dan is er sprake van een hypofysetumor en niet van een bijniertumor. Is de daling minder dan 50% dan is het nog niet duidelijk of het gaat om een hypofysetumor of een bijniertumor.

ACTH concentratie in het bloed

Is de daling van de cortisolconcentratie bij de LDDST of de HDDST minder dan 50%, dan kan er nog steeds sprake zijn van een hypofysetumor of een bijniertumor. Om er toch achter te komen waar de tumor gelokaliseerd is, kan de concentratie van het hormoon ACTH in het bloed worden bepaald.

Bij een hypofysetumor wordt er veel ACTH afgegeven aan de bloedbaan en zal de ACTH concentratie in het bloed hoog zijn. Bij een bijniertumor wordt heel veel cortisol geproduceerd. Dit zal (via het feedback mechanisme) zorgen voor remming van de ACTH afgifte en daarmee voor een lage ACTH concentratie in het bloed.

Syndroom van Cushing op basis van een hypofysetumor of een bijniertumor?

Als het duidelijk is geworden dat bij uw hond sprake is van het syndroom van Cushing, dan is het onderzoekstraject nog niet afgelopen. Het is namelijk nodig om onderscheid te maken tussen een hypofysetumor en een bijniertumor, omdat de therapie voor deze twee wezenlijk verschillend is. Om dit onderscheid te kunnen maken bestaan de volgende vormen van diagnostiek:

Lage-dosis dexamethason suppressie test in het bloed

De eerder genoemde LDDST is niet alleen geschikt voor het aantonen of uitsluiten van het syndroom van Cushing. Door het meten van de cortisolconcentratie op 4 uur na de dexamethason injectie kan bij een deel van de honden worden aangetoond dat er sprake is van hypofysetumor en niet van een bijniertumor. Is de cortisolconcentratie na 4 uur meer dan 50% gedaald dan is er sprake van een hypofysetumor en niet van een bijniertumor. Is de daling minder dan 50% dan is het nog niet duidelijk of het gaat om een hypofysetumor of een bijniertumor.

Hoge-dosis dexamethason suppressie test

Deze test lijkt op de LDDST, maar heeft niet tot doel om het syndroom van Cushing aan te tonen of uit te sluiten, maar is er alleen op gericht om te bepalen wat de oorzaak is van de aandoening.

Bij deze test neemt de dierenarts ’s ochtends bloed af voor de bepaling van de cortisol concentratie. Daarna wordt dexamethason in een hogere dosering dan bij de LDDST in het bloedvat ingespoten en wordt na 4 uur nogmaals een kleine hoeveelheid bloed afgenomen. Is de cortisolconcentratie na 4 uur meer dan 50% gedaald dan is er sprake van een hypofysetumor en niet van een bijniertumor. Is de daling minder dan 50% dan is het nog niet duidelijk of het gaat om een hypofysetumor of een bijniertumor.

Combinatie van de HDDST in combinatie met de C/K ratio in de urine

Vaak wordt de bepaling van de cortisol/kreatinine ratio in de urine (om het syndroom van Cushing aan te tonen of uit te sluiten) gecombineerd met een hoge-dosis dexamethason suppressie test (HDDST) om onderscheid te maken tussen een hypofysetumor en een bijniertumor.

Bij deze test start u met het opvangen van de twee ochtendurines, zoals besproken in de paragraaf ‘Cortisol/kreatinine ratio in de urine’. Na het opvangen van de tweede ochtendurine gaat u zelf dexamethason tabletten toedienen aan uw hond rond de tijdstippen 12.00, 18.00 en 24.00. Vervolgens vangt u meteen de volgende ochtend voor de derde keer urine op. Is de C/K ratio in deze urine meer dan 50% gedaald, dan is er sprake van een hypofysetumor en niet van een bijniertumor. Is de daling minder dan 50% dan is het nog niet duidelijk of het gaat om een hypofysetumor of een bijniertumor.

ACTH concentratie in het bloed

Is de daling van de cortisolconcentratie bij de LDDST of de HDDST minder dan 50%, dan kan er nog steeds sprake zijn van een hypofysetumor of een bijniertumor. Om er toch achter te komen waar de tumor gelokaliseerd is, kan de concentratie van het hormoon ACTH in het bloed worden bepaald.

Bij een hypofysetumor wordt er veel ACTH afgegeven aan de bloedbaan en zal de ACTH concentratie in het bloed hoog zijn. Bij een bijniertumor wordt heel veel cortisol geproduceerd. Dit zal (via het feedback mechanisme) zorgen voor remming van de ACTH afgifte en daarmee voor een lage ACTH concentratie in het bloed.

Diagnostische beeldvorming: echografie, CT-scan, MRI-scan

Ook diagnostische beeldvorming kan worden gebruikt om onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van het syndroom van Cushing. Daarnaast biedt het informatie over de omvang, de uitbreiding en de mogelijkheid tot operatieve verwijdering van de tumor, hetgeen nodig is voor het bepalen van de beste therapie.

Echografie van de buik kan in een groot aantal gevallen onderscheid maken tussen de twee typen tumoren. Bij een hypofysetumor zijn beide bijnieren vergroot, als gevolg van stimulatie door de hoge concentratie ACTH. Bij een bijniertumor is de tumoreuze bijnier asymmetrisch vergroot en de gezonde bijnier klein. Ingroei van de tumor in grote bloedvaten en uitzaaiing naar de lever kan vaak worden gedetecteerd met echografie.

Toch wordt tegenwoordig regelmatig afgezien van het gebruik van echografie voor het onderscheid tussen een hypofysetumor en een bijniertumor, aangezien een CT- of MRI-scan veel meer nuttige informatie biedt. Immers, als er (bij echografie) een verdenking bestaat op een hypofysetumor, dan is een CT- of MRI-scan geïndiceerd om inzicht te krijgen in de grootte van de hypofysetumor, in de mogelijkheid tot operatieve verwijdering en in de prognose, hetgeen belangrijke informatie is voor het kiezen van een goede behandeling.

Als er een verdenking bestaat op een bijniertumor, dan is een CT- of MRI-scan geïndiceerd om vast te stellen of er uitzaaiingen zijn (bijvoorbeeld in de longen) en of er niet gelijktijdig sprake is van een hypofysetumor.

Kortom, bij beide hoofdvormen van het syndroom van Cushing is een CT- of MRI-scan van belang en is de toegevoegde waarde van eerst echografisch onderzoek gering. Als de mogelijkheid tot het laten maken van een CT- of MRI-scan niet bestaat, dan heeft echografisch onderzoek van het abdomen uiteraard wel een duidelijk toegevoegde waarde, met name als er sprake is van een verdenking op een bijniertumor.

Therapie

Voor het syndroom van Cushing bestaan meerdere behandelopties, te weten operatieve verwijdering van de hypofyse of de bijnier, medicamenteuze behandeling en bestraling. Uiteraard bent u ook vrij om te kiezen voor het niet behandelen of eventueel het in laten slapen van uw hond.

Geen behandeling of euthanasie

De levensverwachting zonder behandeling is lastig te voorspellen, maar is vaak korter dan 1 - 1,5 jaar. Meestal wordt binnen die tijdsspanne gekozen voor euthanasie, in verband met het sterk verminderde welzijn van de hond en de onhoudbaarheid in huis voor wat betreft het vele plassen.

Bestraling

Bestraling is een mogelijkheid bij een grote hypofysetumor, maar deze behandeling wordt in Nederland zelden uitgevoerd. De reden hiervoor is dat bestraling wel de omvang van de tumor vermindert en daarmee de druk op het bovenliggende hersenweefsel doet afnemen, maar vaak onvoldoende in staat is om de cortisol concentratie te doen dalen tot normale waarden. De symptomen als gevolg van de overmaat aan cortisol blijven in dat geval bestaan.

Chirurgische behandeling

Operatieve verwijdering van de hypofyse (hypofysectomie)

Laat een CT- of MRI-scan zien dat er sprake is van een grote tumor in de hypofyse, die druk kan geven op de hersenen, dan is operatieve verwijdering van de hypofyse de beste optie. Wereldwijd gezien heeft de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren in Utrecht veruit de meeste ervaring in het uitvoeren van deze lastige operatie. Ook bij een hond waarbij de hypofysetumor middelgroot is, maar waarbij de hond nog een flink aantal jaren te leven heeft, is verwijdering van de hypofyse de beste optie, aangezien een tumor zal blijven groeien en daardoor teveel ruimte in kan gaan nemen. Is er ‘slechts’ een kleine tumor aanwezig, dan zal eerder worden gekozen voor een medicamenteuze behandeling.

Hoofdpijn en andere symptomen die het gevolg zijn van druk van de tumor op de hersenen kunnen via deze operatie worden weggenomen of voorkomen. De overlevingstijd en symptoomvrije periode zijn na deze operatie langer dan bij medicamenteuze behandeling.

Het is niet mogelijk om alleen de tumor te verwijderen, dus zal de gehele hypofyse worden verwijderd en dit wordt gedaan via de mondholte. Doordat de hypofyse veel verschillende hormonen afgeeft, zal de hond na de operatie levenslang twee soorten medicijnen (meestal tweemaal daags) toegediend moeten krijgen, te weten cortison (het stresshormoon) en thyroxine (schildklierhormoon).

Een derde medicijnsoort, vasopressine (Minrin®), om de urine te concentreren, is meestal alleen de eerste paar weken na de operatie nodig. Echter 1 op de 3 honden heeft dit relatief prijzige medicijn levenslang nodig, omdat de klachten van veel drinken en veel plassen anders blijven bestaan. De overige hormonen die in de hypofyse worden geproduceerd zijn bij een volwassen hond niet onmisbaar.

Ongeveer één op de drie honden heeft na de operatie een verminderde traanproductie, waarvoor medicamenteuze behandeling nodig is. Bij ongeveer 7% van de honden is levenslange behandeling met kunsttranen nodig.

Bij deze operatie bestaat de mogelijkheid dat niet alle tumorcellen worden verwijderd. Bij een kleine hypofysetumor is de kans op het terugkeren van de tumor binnen vier jaar ongeveer 25%. Bij een grote hypofysetumor is deze kans op recidief binnen vier jaar ongeveer 50%. Daarbij moet wel worden bedacht dat dieren die het syndroom van Cushing ontwikkelen meestal al op middelbare of oudere leeftijd zijn en dat operatieve verwijdering van de hypofyse tot een heel goede prognose leidt!

Is de verwachting dat een hond langer dan twee jaar leeft, dan is het soms ook financieel voordeliger om deze operatie uit te voeren dan om levenslange medicamenteuze therapie in te zetten.

Door het twee keer per jaar controleren van de gemiddelde cortisolconcentratie middels het bepalen van de C/K ratio van de urine kan worden gecontroleerd op eventueel recidief van de tumor.

Operatieve verwijdering van de bijnier (adrenalectomie)

Laat beeldvorming (bij voorkeur CT-scan of MRI-scan) zien dat er sprake is van een bijniertumor (en niet ook nog een hypofysetumor), die nog niet is uitgezaaid naar andere organen en waarvan ingroei in de grote bloedvaten gering tot afwezig is, dan is operatieve verwijdering van die bijnier de beste optie.

De redenen hiervoor zijn dat ruim 50% van de bijniertumoren kwaadaardig is en dus uit zal gaan zaaien en dat na verwijdering van een bijnier geen levenslange therapie nodig is. Daarnaast zijn, gemiddeld genomen, bij een overlevingstijd van 1,5 jaar de kosten van deze operatie lager dan de kosten van een levenslange medicamenteuze behandeling.

De operatie kan via een kijkoperatie of via een gewone buikoperatie worden uitgevoerd. Na de operatie dient aan de hond gedurende zes tot acht weken cortison in een afbouwschema te worden toegediend. Dit geeft de overgebleven, gezonde bijnier de kans om zelf weer cortisol te gaan produceren, nadat dit proces chronisch onderdrukt is geweest als gevolg van de hoge cortisolproductie door de tumor van de andere bijnier.

Door het twee keer per jaar controleren van de gemiddelde cortisolconcentratie middels het bepalen van de C/K ratio van de urine kan worden gecontroleerd op eventueel recidief van de tumor.

Medicamenteuze behandeling

Trilostane

Het medicijn trilostane remt de productie van cortisol (en in mindere mate ook de productie van andere bijnierschorshormonen zoals aldosteron, dat belangrijk is voor de zouthuishouding), waardoor alle symptomen na ongeveer drie tot zes maanden verdwijnen. Het vele drinken en plassen normaliseert vaak al in de eerste week.

Dit klinkt ideaal, maar vergeet niet dat er sprake is van een tumor die door blijft groeien! Met deze therapie worden alleen de symptomen van de overmaat aan cortisol aangepakt en zal de hond last blijven of kunnen gaan hebben van de omvang en/of de uitzaaiingen van de tumor. Daarnaast is jarenlange behandeling met trilostane vaak duurder dan een therapie waarbij de tumor zelf wordt verwijderd.

Bij een middelgrote tot grote hypofysetumor en bij een niet uitgezaaide bijniertumor is operatieve verwijdering van het orgaan meestal een betere optie dan de behandeling met trilostane. Bij een kleine hypofysetumor, waarvan de verwachting is dat deze in de rest van het leven niet voor druk op de hersenen zal zorgen, kan wel worden gekozen voor medicamenteuze therapie.

Bij een uitgezaaide bijniertumor is chemotherapie de beste keus, aangezien daarbij complete genezing kan volgen. Indien u in het geval van een uitgezaaide bijniertumor om welke reden dan ook niet voor chemotherapie kiest, dan kan trilostane worden ingezet om in ieder geval de symptomen als gevolg van de cortisol overmaat te laten verdwijnen (palliatieve therapie).

Het eenmaal of in specifieke gevallen tweemaal daags toedienen van trilostane capsules met de voeding is veilig voor u als eigenaar. Voor de zekerheid wordt echter aangeraden uw handen te wassen na toediening en om trilostane niet te laten toedienen door zwangere vrouwen.

Trilostane wordt altijd in een lage dosering gestart om bijwerkingen zoveel mogelijk te voorkomen. Bijwerkingen van trilostane zijn sloomheid, niet willen eten, braken, diarree, zwakte en rillen. Dit is het gevolg van de (plotselinge) daling van de cortisol concentratie. Treden dit soort verschijnselen op, dan moet direct worden gestopt met de trilostane en contact worden gezocht met de dierenarts voor controle en eventuele behandeling. Zodra de verschijnselen zijn verdwenen kan weer worden gestart met trilostane, maar dan in een lagere dosering.

Behandeling met trilostane heeft tot doel de cortisolproductie te normaliseren. De benodigde hoeveelheid trilostane verschilt per dier, dus goede en frequente monitoring is van groot belang. Wordt een te lage dosering trilostane toegediend, dan blijven de symptomen van de overmaat aan cortisol bestaan. Wordt een te hoge dosering gegeven, dan leidt dit tot een mogelijk levensgevaarlijke situatie, aangezien een hond niet zonder cortisol kan leven.

Controles om de juiste dosering trilostane vast te stellen blijven levenslang noodzakelijk, aangezien de benodigde dosering na verloop van tijd kan veranderen. In de startfase betekent dit controles met enkele weken tussentijd, uiteindelijk volstaat het om tweemaal per jaar een controle uit te voeren.

Bij de controles zullen de symptomen van het syndroom van Cushing en de mogelijke bijwerkingen worden nagevraagd en zal bloedonderzoek naar de nierwaarden, bloedsuikerspiegel en zoutbalans worden uitgevoerd. Daarnaast wordt door het injecteren van het hormoon ACTH in het bloed (ACTH-stimulatietest) onderzocht wat de reservecapaciteit is van de bijnier voor wat betreft de productie van cortisol.

De cortisolproductie mag namelijk niet geheel worden onderdrukt door trilostane, aangezien een dier niet zonder cortisol kan. Bij deze test wordt 2-3 uur na toediening van de trilostane (met voedsel) bloed afgenomen voor het bepalen van de cortisol concentratie, waarna ACTH in de bloedbaan wordt geïnjecteerd en na 1-1,5 uur opnieuw bloed wordt afgenomen. De bijnier hoort in reactie op ACTH meer cortisol te gaan produceren, maar ook weer niet enorme hoeveelheden.

Mitotane

Mitotane is een chemotherapeuticum dat de cellen van de bijnierschors vernietigt en daarmee onder andere de bijniertumor vernietigt. Daarnaast roeit het ook de uitgezaaide bijnierschorscellen uit. Een uitgezaaide bijniertumor is de enige indicatie voor deze therapie en de prognose is, zelfs bij uitzaaiingen in de longen, redelijk goed!

Bij de aanwezigheid van jonge kinderen of een zwangere in huis kan beter niet worden gekozen voor een behandeling met Mitotane.

Mitotane vernietigt niet alleen de tumorcellen, maar ook de gezonde cortisol producerende cellen in de bijnierschors en overige cellen in de bijnierschors die het hormoon aldosteron produceren dat belangrijk is voor de zouthuishouding. Om deze reden is al snel na het starten met Mitotane levenslange toediening van zout en twee soorten medicijnen (cortison en fludrocortison) in tabletvorm nodig. Monitoring van de symptomen van het syndroom van Cushing (is het vele drinken en vele plassen bijvoorbeeld geheel genormaliseerd), monitoring van eventuele bijwerkingen en controle van de zoutbalans in het bloed is noodzakelijk om een juiste dosering van deze medicijnen te vinden.

Slecht eten, braken, diarree, dronkenmansgang en ernstige sloomheid zijn belangrijke bijwerkingen van Mitotane. Treedt een bijwerking op, dan moet direct worden gestopt met het geven van Mitotane. Met het toedienen van de andere medicijnen (zout, cortison, fludrocortison) moet wel worden doorgegaan. Zodra de bijwerkingen weg zijn mag de therapie met Mitotane in een lagere dosering worden hervat.

Mitotane wordt gedurende 25 losse behandeldagen als een kuur gegeven, waarna het grootste deel van de bijnierschorscellen vernietigd is. Bij 50% van de honden treedt na vier jaar recidief op. Om eventueel recidief van de tumor in een vroeg stadium op te merken moet tweemaal per jaar de gemiddelde cortisolconcentratie worden bepaald middels het bepalen van de C/K ratio van de urine.

Verdraagt een hond de Mitotane goed, dan is het verstandig om de hond levenslang eenmaal per week te blijven behandelen met een onderhoudsdosering Mitotane. Op die manier zal de kans op recidief flink afnemen.

Kostenplaatje

De behandeling van het syndroom van Cushing is niet goedkoop. Operatief ingrijpen betekent een eenmalig fors bedrag, gevolgd door relatief goed te voorspellen kosten in het traject na de operatie. De kosten van medicamenteuze therapie zijn afhankelijk van het gewicht van de hond, de benodigde dosering en de noodzakelijke controles. Het bedrag is meer gespreid dan bij een operatie, maar zal, indien het dier nog minimaal 1,5 jaar leeft, vaak hoger uitkomen dan bij een operatie.

We kunnen voor uw hond een kostenraming maken voor de verschillende therapie-opties.

Copyright: VetVisuals® International

Terug naar Diereninfo
Terug naar Honden

Contactinformatie praktijk

Dierenkliniek Veenendaal

Terug
  • Ma
    8.30 - 19.30 uur
  • Di
    8.30 - 18.00 uur
  • Wo
    8.30 - 19.30 uur
  • Do
    8.30 - 19.30 uur
  • Vrij
    8.30 - 17.00 uur
  • Za
    Gesloten
  • Zo
    Gesloten
Terug

Vind ons hier:

Castor 3 3902 SC Veenendaal Wij werken op afspraak Telefonisch spreekuur 13.30 - 14.00 u
ontvang een routebeschrijving via Google Maps